De grotegroôte moeilijkheid bijbie het sluitensluten van zeedijkenzeedieken is de zeer sterke stroomstroôm die ontstaatontstit doordeurt het hoogteverschilhoôgteverschil tussen [[Getijde (waterbeweging)|hoogoòg- en laagwater]]leegwaeter. Bij VlissingenVlissienge is het hoogteverschilhoôgteverschil bijnahaest vier meter. 'BinnendijksBinnendieks' was dit na de inundatieinundaotie gemiddeld een meter.
BijBie het dichten van de dijkendieken werdwier gebruikgemaaktgebruik'emikt van [[Phoenix-caissons]] die nanae de landing in [[Normandië]] doordeu de geallieerdeheallieerde troepen warenwaere ingezetin'ezet voorvoo het't makenmaeken van provisorische havens, de zogeheten [[Mulberryhaven]]shaevens.
Begonnen werd met het afzinken van zinkstukken, grote matten van gevlochten rijshout, door ze te belasten met natuursteen, om de bodem tegen verder uitschuren te beschermen. Vervolgens werd het gat van weerszijden steeds kleiner gemaakt. Het laatste gat werd afgesloten door er een schip of een caisson in te laten zinken.
Zo'n caisson werd, op het water drijvend, naar het stroomgat gesleept. Bij het keren van het tij, als er gedurende een korte tijd nauwelijks stroming was, werd hij afgezonken door middel van explosieven. Bij latere versies werden kleppen geopend, die werden gesloten als de caisson gezonken was. Daarna werd de caisson opgevuld, bijvoorbeeld met zand en/of stenen. Bij de volgende hoogwaterstand was de caisson dan zwaar genoeg om op zijn plaats te blijven. Vaak waren meerdere caissons nodig om een stroomgat te dichten, die dan in meerdere keren geplaatst werden. Vervolgens werd er om de caisson heen een dijklichaam gebouwd.